De Nationale ombudsman vindt dat het Bureau Medische Advisering van het Ministerie van V&J en de IND kritischer moeten zijn bij de vraag of een vreemdeling verblijf op medische gronden moet worden toegestaan in Nederland. ‘Ik zie dat het BMA onvoldoende heeft onderzocht of de voor vreemdelingen noodzakelijke medische zorg aanwezig was in het land van herkomst’, aldus waarnemend ombudsman Frank van Dooren.
Een advocaat legde de ombudsman vijf zaken voor, zoals kinderen met een auto-immuunziekte, een man uit Ghana met een nieraandoening en een HIV-patiënt uit Kameroen. Daarnaast raadpleegde de ombudsman vijf door de IND geselecteerde zaken. De ombudsman doet de aanbeveling dat het BMA een kritischer houding aanneemt ten opzichte van de geraadpleegde vertrouwensartsen in het buitenland en International SOS. De ombudsman constateerde dat bij doorvragen naar de gegevens over beschikbare medische opvang en behandelaars, deze niet bleken te kloppen. Het doorvragen en checken van gegevens moet actief door het BMA gebeuren en niet afhankelijk zijn van nader onderzoek door de advocaat van de vreemdeling. Ook doet hij de aanbeveling dat de IND op zijn beurt de BMA-adviezen kritischer moet bekijken en, indien nodig, nader onderzoek moet laten doen.
Achtergrond
De gezondheidstoestand van een vreemdeling kan een belangrijke rol spelen bij de beslissing van de IND om een vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen of om uitstel van vertrek toe te staan. Omdat de IND geen medische deskundigheid bezit, wordt daarvoor gebruik gemaakt van de expertise van het BMA. De IND stelt in de meeste gevallen het BMA de vraag of bij het uitblijven van een behandeling binnen drie maanden een medische noodsituatie bij de vreemdeling ontstaat. Als dat het geval is, dan rijst de vraag of er behandelmogelijkheden beschikbaar zijn in het land van herkomst. Vertrouwensartsen die in het betreffende land werken, beantwoorden de vraag of er voldoende behandelingsmogelijkheden zijn in dat land. Zo ja, dan wordt geen verblijf in Nederland toegestaan.