Vanaf 1 april 2017 kan iedere zwangere kiezen voor NIPT (niet-invasieve prenatale test) bij elf weken zwangerschap. Vrouwen die in verwachting zijn en onderzoek wensen moeten tot nu toe eerst een combinatietest doen. Alleen als daaruit blijkt dat ze een verhoogd risico hebben op een kind met down-, edwards- en parausyndroom kunnen ze kiezen voor de NIPT als vervolgonderzoek.
De NIPT is vanaf nu al mogelijk vanaf elf weken zwangerschap, waardoor er veel sneller duidelijkheid is over eventuele afwijkingen bij het ongeboren kind. Het grote voordeel van de NIPT is dat deze test betrouwbaarder is dan de combinatietest. Vergeleken met de combinatietest, ontdekt de NIPT meer kinderen met down-, edwards- en patausyndroom en de kans dat de uitslag klopt is groter. Dat wil zeggen dat de NIPT minder zwangeren ten onrechte doorstuurt voor vervolgonderzoek.
De NIPT is een bloedtest waarbij stukjes erfelijk materiaal (DNA) in het bloed van de zwangere worden onderzocht. In dat bloed zit ook een klein beetje DNA van de placenta (moederkoek). Dit DNA is bijna altijd hetzelfde als dat van het kind. Op deze manier wordt er bij het kind gekeken of er een aanwijzing is voor down-, edwards- of patausyndroom.
Keuzevrijheid
Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) benadrukt dat deelname een individuele keuze blijft van de zwangere vrouw. Het is geen routinetest. Deze keuze om wel of geen onderzoek te doen is een persoonlijke afweging.
Eigen bijdrage
In 2017 wordt de NIPT gedeeltelijk vergoed via een subsidieregeling. Hiervoor is 26 miljoen euro beschikbaar vanuit VWS. Van de zwangere wordt een eigen bijdrage gevraagd van 175 euro. Dit bedrag is ongeveer gelijk aan de kosten van de combinatietest (168 euro), die nu ook voor rekening van de zwangere vrouw komt. De combinatietest blijft beschikbaar.